De meeste mensen hebben wel eens gehoord van het ‘Kinderwetje’ van Van Houten dat, zo wordt vaak gedacht, een einde maakte aan kinderarbeid in Nederland. Maar hoe zit het nou precies?
Tot ver in de 19de eeuw was kinderarbeid in Nederland wijd verbreid, met name in de textielindustrie. Zo bleek bij een telling in 1841 bijna 28% van het personeel in de Friese textielindustrie uit kinderen onder vijftien jaar te bestaan. In een katoenspinnerij in Enschede was in datzelfde jaar een derde van de arbeiders jonger dan vijftien.Het liberale Tweede Kamerlid Samuel van Houten kwam met een initiatiefwet die in 1874 leidde tot de Wet houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarlozing van kinderen. De wet verbood kinderen tot twaalf jaar fabrieksmatige arbeid te verrichten en alleen kinderen van dertien jaar en ouder mochten nachtarbeid verrichten. Van Houten wilde een algemeen verbod op arbeid door te jonge kinderen, maar zijn initiatiefwet werd in de Tweede Kamer grotendeels uitgekleed. Het verbod gold uiteindelijk alleen voor arbeid in fabrieken en werkplaatsen en was “niet toepasselijk op huiselijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid”. Het gevolg was dat op het platteland nog tot de invoering van Leerplichtwet in 1901 grote aantallen jonge kinderen lichamelijk zware arbeid verrichtten en zowel in de stad als elders moesten werken als huispersoneel.